vleeswaar
- vlees·waar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vleeswaar | (vleeswaren) * |
verkleinwoord | - | - |
- (voeding) verzamelnaam voor producten uit bewerkt vlees, zoals worst of boterhambeleg
- ▸ Mijn slager verkoopt dit vlees in dunne plakjes, dus als vleeswaar.[2]
- (figuurlijk) (pejoratief) (seksualiteit) lichaamsdelen die nadrukkelijk worden getoond om erotische gevoelens op te wekken
- ▸ In de tijd dat Van der Knaap zelf in het leger zat hingen er al foto’s van naakte vrouwen aan de muur. „Alle vleeswaar was aanwezig, zal ik maar zeggen.”[3]
- Het meervoud "vleeswaren" heeft dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het meervoud van "vleeswaar".
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord vleeswaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vleeswaar" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Annelène van Eijndhoven“Ribeye en Lamskarbonade” (19 maart 2005) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Merel Thie“Scheiden als een prins, dan in Heiloo gaan wonen” (8 juni 2006) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be