• vlas·blond
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vlasblond vlasblonder vlasblondst
verbogen vlasblonde vlasblondere vlasblondste
partitief vlasblonds vlasblonders -

vlasblond [1]

  1. (kleur) lichtgeel blond met name van haar
     Marja Heinrichovna, een mollig, vlasblond Duits vrouwtje in een vestje en met een nachtmutsje op, zat op de voorste hoek van een brede bank.[2]
     De kleur waarmee ze me bij die gelegenheid hadden opgescheept, deed er eigenlijk niet eens zoveel toe, want als het stereotiepe beeld van Piet er een was geweest dat respect afdwong, had ik toch op zijn minst nog wel een zwakke poging gewaagd om iets toonbaars van mijn performance te maken; als dappere zwarte schildknaap bijvoorbeeld, de evenknie van onze eigen vlasblonde Floris, of als beeldschone Moorse prinses, maar nee, het moest zo nodig een knecht zijn en geen al te snuggere bovendien.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Afrekenen met het verleden” (20/03/2014), HP de Tijd