een regelmatige vijftienhoek
  • vijf·tien·hoek
enkelvoud meervoud
naamwoord vijftienhoek vijftienhoeken
verkleinwoord vijftienhoekje vijftienhoekjes

de vijftienhoekm

  1. (wiskunde) meetkundige figuur met vijftien hoeken
    • Van de vier sinds de Oudheid bekende regelmatige veelhoeken, de drie-, vier-, vijf- en vijftienhoek, en van de veelhoeken die er uit ontstaan door herhaalde verdubbeling van het aantal zijden, geeft hij de zijden in 32 decimalen nauwkeurig, als men de straal van de omgeschreven cirkel als eenheid neemt. [1]