• ver·star·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord verstarring verstarringen
verkleinwoord

de verstarringv

  1. het door het aanspannen van spieren verstijven
     Natasja was in die toestand van verstarring sinds die ochtend, toen Sonja het tot verbazing en ergernis van de gravin om een onbegrijpelijke reden nodig had gevonden om Natasja in te lichten over de verwonding van vorst Andrej en over zijn aanwezigheid in hun reisgezelschap.[3]
  2. (figuurlijk) minder flexibel worden
     De SP-senator stelt dat het kabinet een moeilijke tijd tegemoet gaat zonder een meerderheid in de Senaat. Hij voorziet twee mogelijke uitkomsten: "Als ze dit met creativiteit aanpakken, zijn ze bij ons welkom. Volharden ze in verstarring, dan zie ik maar één mogelijkheid: dan zullen we snel afscheid moeten nemen van dit kabinet." De SP gaat van 8 naar 9 zetels in de nieuwe Eerste Kamer.[4]
  1. verstarring op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  4.   Weblink bron “'Kabinet krijgt moeilijke klus in Eerste Kamer'” (26-05-2015,), NOS