onwrikbaarheid
- on·wrik·baar·heid
- afleiding van onwrikbaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onwrikbaarheid | onwrikbaarheden |
verkleinwoord |
de onwrikbaarheid v
- de mate waarin iemand niet van zijn stuk te krijgen is
- ▸ Het herinnerde aan de onwrikbaarheid van zijn grondvesten, die de bewoners gedurende het tijdelijke bewind van de Witten wellicht vergeten waren.[2]
- ▸ Balkenende kreeg vaker dan hem lief was het verwijt onvoldoende regie te voeren wanneer er spanning binnen het kabinet of de coalitie ontstond. De politieke steun aan de Amerikaanse inval in Irak bleef hem jaren achtervolgen en zijn opstelling in dit dossier bevestigde voor de oppositie zijn koppigheid en onwrikbaarheid.[3]
- iets dat helemaal vaststaat
1. de mate waarin iemand niet van zijn stuk te krijgen is
- Het woord onwrikbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Laatste dag voor Jan Peter Balkenende” (13-10-2010), NOS