• on·wrik·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onwrikbaarheid onwrikbaarheden
verkleinwoord

de onwrikbaarheidv

  1. de mate waarin iemand niet van zijn stuk te krijgen is
     Het herinnerde aan de onwrikbaarheid van zijn grondvesten, die de bewoners gedurende het tijdelijke bewind van de Witten wellicht vergeten waren.[2]
     Balkenende kreeg vaker dan hem lief was het verwijt onvoldoende regie te voeren wanneer er spanning binnen het kabinet of de coalitie ontstond. De politieke steun aan de Amerikaanse inval in Irak bleef hem jaren achtervolgen en zijn opstelling in dit dossier bevestigde voor de oppositie zijn koppigheid en onwrikbaarheid.[3]
  2. iets dat helemaal vaststaat