• ver·ont·rei·ni·gen
  • In de betekenis van ‘vuil maken’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • Afgeleid van reinigen met het voorvoegsel ver- en met het voorvoegsel ont- (ontreinigen is een contaminatie)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verontreinigen
verontreinigde
verontreinigd
zwak -d volledig

verontreinigen

  1. overgankelijk ergens schadelijke stoffen en vuiligheden inbrengen
    • Door die olie overboord te gooien verontreinig je deze rivier. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]