• ver·mur·wen

vermurwen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vermurwen
vermurwde
vermurwd
zwak -d volledig
  1. overgankelijk medelijden opwekken
  2. overgankelijk iemand zachter maken zodat hij makkelijker is over te halen
    • De beveiligers waren niet te vermurwen. Geen Vierdaagse-polsbandje is geen toegang. "Maar voor de meeste mensen is dat geen probleem", zei een van de beveiligers.[3] 
    • Apple gaat door het stof over het bewust vertragen van de iPhone. Publieke excuses en korting op het vervangen van de iPhonebatterij moeten boze iPhonegebruikers vermurwen.[4] 
90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]
  1. vermurwen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia Joost Ariaans 21-JULI-2017
  4. Volkskrant Jochem van Staalduine 29 december 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be