verleden deelwoord
- ver·le·den deel·woord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verleden deelwoord | verleden deelwoorden |
verkleinwoord | verleden deelwoordje | verleden deelwoordjes |
het verleden deelwoord o
- (grammatica) vorm van het werkwoord die gebruikt wordt om de voltooide tijden te vormen en als bijvoeglijk naamwoord op aan te geven dat de actie van het werkwoord vooitooid is
- Voorbeeld: Hij heeft gefietst, maar nu niet meer.
1. het woord dat deel heeft aan het werkwoord en aan het naamwoord en als afgesloten gezien wordt
|
- Het woord 'verleden deelwoord' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.