tegenwoordig deelwoord

  • te·gen·woor·dig deel·woord

hettegenwoordig deelwoordo

  1. (grammatica) vorm van een werkwoord dat als bijvoeglijk naamwoord of bijwoord wordt gebruikt om aan te geven dat de handeling die het werkwoord uitdrukt voortduurt
    • voorbeeld: Peter stond zingend onder de douche.
    • Het tegenwoordig deelwoord "pratend" in "vrolijk pratend loopt ze hem voorbij" geeft aan dat ze blijft praten terwijl ze hem voorbijloopt.