• ver·blijd
  • vervoeging van verblijden: de stam zonder -d omdat de stam al op -d eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel
stellend
onverbogen verblijd
verbogen verblijde
partitief verblijds

verblijd [1]

  1. blij, verheugd, opgewekt
vervoeging van
verblijden

verblijd

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verblijden
    • Ik verblijd. 
  2. gebiedende wijs van verblijden
    • Verblijd! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verblijden
    • Verblijd je? 
vervoeging van: verblijden…
verbogen vorm: verblijde

verblijd

  1. voltooid deelwoord van verblijden
96 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]