• ver·blij·den
  • Afgeleid van blij met het voorvoegsel ver-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verblijden
verblijdde
verblijd
zwak -d volledig

verblijden

  1. overgankelijk het blij maken van een persoon of meerdere personen
    • Sinterklaas had ons verblijd met mooi cadeaus. 
96 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be