Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·an·der·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen veranderbaar veranderbaarder veranderbaarst
verbogen veranderbare veranderbaardere veranderbaarste
partitief veranderbaars veranderbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

veranderbaar [1]

  1. instaat om anders te worden
    • Dat identiteiten in korte tijd veranderbaar zijn, ontleent Putnam (1941) aan een ervaring die voor de babyboomgeneratie hier ook zeer herkenbaar is. In zijn jeugd werd iemands identiteit sterk bepaald door de geloofsrichting, nu speelt dat kenmerk in het maatschappelijk leven nauwelijks nog een rol. [2] 
    • Wendy Grouve wil zoveel mogelijk mensen gelukkiger maken. Haar belangrijkste boodschap bij deze missie: de mate van geluk heb je voor een groot deel zelf in handen. „Vijftig procent van je geluk wordt bepaald door je DNA, door je genen. Tien procent wordt bepaald door de omstandigheden; dat is de loterij die je toevallig wint. Geld maakt gelukkig, maar veel minder en voor een kortere periode. De resterende veertig procent wordt bepaald door je gedrag. Dat is veranderbaar en daar kom ik dus in beeld.” [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen