• veel·po·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen veelpotig veelpotiger veelpotigst
verbogen veelpotige veelpotigere veelpotigste
partitief veelpotigs veelpotigers -

veelpotig

  1. (zoötomie) met een groot aantal ledematen of vergelijkbare uitsteeksels
     Zo is mijn nieuwe verzamelen begonnen. Insecten en verwant gedierte. Een gave mestkever, een paar schorpioenen, een veelpotig wormachtig wezen en een gemummificeerd muisje.[3]
     Neem de rups, die je van een kwetsbare plant verwijdert en zolang even op de rand van een emmer plaatst. Veelpotig pakt hij die rand vast, en loopt golvend een cirkel over die rand.[4]
  2. (figuurlijk) met een groot aantal uiteenlopende vaardigheden of bezigheden
     Tijdens de behandeling van zijn begroting zei Verhagen dat het ministerie geen „veelpotige subsidiefabriek’’ wil zijn.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. veelpotig op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    S. Montag
    “Verzamelaars” (25 juni 2011) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Frans van der Helm
    “Dick Francis in de insectenwereld” (22 januari 1999) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Cees Banning
    “'Bezuinigen is ontoelaatbaar'” (26 november 2010) op nrc.nl