• vecht·lus·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vechtlustig vechtlustiger vechtlustigst
verbogen vechtlustige vechtlustigere vechtlustigste
partitief vechtlustigs vechtlustigers -

vechtlustig [1]

  1. het leuk vinden om te vechten, zin hebben om te vechten
    • De wereld ligt nu open voor Zijlstra; Sinterklaas en de paaseitjes moeten het voortaan zonder hem zien te redden. De vechtlustige VVD'r noemde het in 2016 nog 'idioot'dat de HEMA de oer-Hollandse paaseitjes in 'zoekeieren'wilde veranderen en vorig jaar waarschuwde hij dat RTL het Sinterterklaasfeest 'vermoordt'door de zwarte pieten in de ban te doen.[2] 
    • Volgens schattingen vochten er honderden vrouwelijke soldaten aan beide linies in Amerika’s traumatische Burgeroorlog. Historici hebben hun ervaringen geregistreerd en Hunt heeft daar gebruik van gemaakt in het creëren van een vechtlustige strijder, die haar borsten strak inbindt en haar haar afknipt.[3] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Frank Hendrickx 17 november 2017
  3. NRC Jan Donkers vechtlustig 9 november 2015
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be