krijgshaftig
- krijgs·haf·tig
- In de betekenis van ‘geneigd tot oorlog’ voor het eerst aangetroffen in 1788 [1]
- afgeleid van krijg met het achtervoegsel -haftig met het invoegsel -s- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | krijgshaftig | krijgshaftiger | krijgshaftigst |
verbogen | krijgshaftige | krijgshaftigere | krijgshaftigste |
partitief | krijgshaftigs | krijgshaftigers | - |
krijgshaftig [3]
- geschikt en geneigd om oorlog te voeren
1.
- Het woord krijgshaftig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krijgshaftig" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "krijgshaftig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ krijgshaftig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be