urmen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van urmen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		urmen			te urmen
	toekomend		zullen urmen			te zullen urmen
voltooid	tegenwoordig		hebben geürmd			te hebben geürmd
	toekomend		geürmd zullen hebben			geürmd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	urmend		geürmd			ev. urm	mv. verouderd urmt	urme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	urm	urmt	urmt	urmt	urmt	urmen	urmen	urmen
verleden (o.v.t.)	urmde	urmde	urmde	urmde	urmde	urmden	urmden	urmden
toekomend (o.t.t.t.)	zal urmen	zult/zal urmen	zult/zal urmen	zult urmen	zal urmen	zullen urmen	zullen urmen	zullen urmen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou urmen	zou urmen	zou(dt) urmen	zoudt urmen	zou urmen	zouden urmen	zouden urmen	zouden urmen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geürmd	hebt geürmd	hebt/heeft geürmd	hebt geürmd	heeft geürmd	hebben geürmd	hebben geürmd	hebben geürmd
verleden (v.v.t.)	had geürmd	had geürmd	had geürmd	hadt geürmd	had geürmd	hadden geürmd	hadden geürmd	hadden geürmd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geürmd hebben	zal/zult geürmd hebben	zult/zal geürmd hebben	zult geürmd hebben	zal geürmd hebben	zullen geürmd hebben	zullen geürmd hebben	zullen geürmd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geürmd hebben	zou geürmd hebben	zou/zoudt geürmd hebben	zoudt geürmd hebben	zou geürmd hebben	zouden geürmd hebben	zouden geürmd hebben	zouden geürmd hebben