• uni·ver·si·tair
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. een universiteit’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1]
  • afgeleid van het Franse universitaire of van universiteit met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord universitair universitairen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

universitair [3]

  1. de of een universiteit betreffende
     Hij kreeg hierdoor te maken met onder meer doodsbedreigingen en bommeldingen op de faculteit. In 2009 blikte de criminoloog in gesprek met het Leids Universitair Weekblad Mare terug op die periode. "Ik schermde zo goed mogelijk mijn gezin af, maar dat lukte natuurlijk slecht." Zo kreeg hij ook telefonisch bedreigingen en werd er poep door de brievenbus gegooid.[4]
     Maar waarom zijn juist kinderen zo interessant voor sociale media? Dat heeft alles te maken met adverteerders. Die zijn op zoek naar een jonge doelgroep en die vinden ze op sociale media, legt universitair hoofddocent communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam Eva van Reijmersdal uit.[5]
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[6]