univalent
- uni·va·lent
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | univalent | univalenter | univalentst |
verbogen | univalente | univalentere | univalentste |
partitief | univalents | univalenters | - |
univalent
- (scheikunde) van een atoom dat het één bindingsmogelijkheid heeft
- (medisch) van een vaccin dat het slechts tegen één micro-organisme beschermt
- [2] polyvalent
- Het woord 'univalent' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.