• uit·ver·ko·ren
vervoeging van: uitverkiezen…
verbogen vorm: uitverkorene

uitverkoren

  1. voltooid deelwoord van uitverkiezen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uitverkoren uitverkorener uitverkorenst
verbogen uitverkorenste
partitief uitverkorens uitverkoreners -

uitverkoren

  1. verkoren, bijzonder geliefd, verkozen uit of boven alle anderen
    • Hitler dacht dat hij een uitverkoren volk leidde, dat aan een kruistocht bezig was tegen het vleesgeworden kwaad: de Joden. [1] 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]