• uit·ver·koop
enkelvoud meervoud
naamwoord uitverkoop uitverkopen
verkleinwoord uitverkoopje uitverkoopjes

de uitverkoopm

  1. een gelegenheid waarbij tegen gereduceerde prijzen de oude voorraad aan de man gebracht wordt
    • Ze houden daar morgen uitverkoop. 
vervoeging van
uitverkopen

uitverkoop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitverkopen
    • ... dat ik uitverkoop. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]