uitverkoop
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitverkoop (hulp, bestand)
Woordafbreking
- uit·ver·koop
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en verkoop ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitverkoop | uitverkopen |
verkleinwoord | uitverkoopje | uitverkoopjes |
Zelfstandig naamwoord
- een gelegenheid waarbij tegen gereduceerde prijzen de oude voorraad aan de man gebracht wordt
- Ze houden daar morgen uitverkoop.
Synoniemen
Hyponiemen
- liquidatie-uitverkoop, opheffingsuitverkoop, opruimingsuitverkoop, winteruitverkoop, lente-uitverkoop, voorjaarsuitverkoop, zomeruitverkoop, herfstuitverkoop, najaarsuitverkoop
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitverkopen |
uitverkoop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitverkopen
- ... dat ik uitverkoop.
Gangbaarheid
- Het woord uitverkoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitverkoop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be