Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·rus·tings·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitrustingsstuk uitrustingsstukken
verkleinwoord uitrustingsstukje uitrustingsstukjes

Zelfstandig naamwoord

de uitrustingsstukv

  1. (militair), (techniek) één van de toebehoren van een wapenrusting, scheepsuitrusting of van een werktuig
    • In het gras lag een uitrustingsstuk van een graafmachine, en wel een zg. slotenbak. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid