• uit·ge·stre·ken
stellend
onverbogen uitgestreken
verbogen
partitief uitgestrekens

uitgestreken [1]

  1. van een gelaat dat je er geen emotie vanaf kunt lezen
    • Op de theusualroutine.com vind je niet alleen maar goedkoop knip- en plakwerk van imitatienieuws dat Trump ophemelt of Hillary besmeurt, stellen de twintigers. Wel, zegt Zarkov, zorgvuldig bewerkte stukken over een breed scala aan onderwerpen. En, met uitgestreken gezicht: “Wij promoten geen dingen die niet waar zijn.” [2] 
     Met uitgestreken gezicht probeerde ik nog van kamer te ruilen, maar het motel zat dat hele weekend vol.[3]
vervoeging van: uitstrijken…
verbogen vorm: uitgestrekene

uitgestreken

  1. voltooid deelwoord van uitstrijken
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Roeland Termote 20 november 2016
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be