uitdelen
- uit·de·len
- samenstelling van uit bw en delen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitdelen |
deelde uit |
uitgedeeld |
zwak -d | volledig |
uitdelen
- overgankelijk meerdere personen ergens op trakteren
- Op zijn verjaardag deelde Joost chips uit.
- (eufemisme) geven van klappen, boetes of straffen
- ▸ Gelukkig werd er alleen wiet gevonden, dat wel geconfisqueerd werd maar waar verder geen straffen voor werden uitgedeeld.[1]
- een (flinke) klap uitdelen
1. meerdere personen ergens op trakteren
- Het woord uitdelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitdelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be