• uff·ge·regt
  • Bijvoeglijk naamwoord: voltooid deelwoord van  uffrege ww  met het voorvoegsel uff-, met het voorvoegsel ge- en met het voorvoegsel ge-
Sterke verbuiging mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief uffgeregder uffgeregdi uffgeregdes uffgeregde
datief uffgeregdem uffgeregder uffgeregdem uffgeregde
accusatief uffgeregder uffgeregdi uffgeregdes uffgeregde
zwakke verbuiging mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief uffgeregde uffgeregde uffgeregde uffgeregde
datief uffgeregde uffgeregde uffgeregde uffgeregde
accusatief uffgeregde uffgeregde uffgeregde uffgeregde
Gemengde verbuiging mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief uffgeregder uffgeregdi uffgeregdes uffgeregde
datief uffgeregde uffgeregde uffgeregde uffgeregde
accusatief uffgeregder uffgeregdi uffgeregdes uffgeregde

uffgeregt

  1. druk, opgewonden
    «Geschder waar en grosse Daag do in Pennsylfaania. Der ganze Schtaat waar uffgeregt
    Gisteren was een grote dag hier in Pennsylvania. De hele staat was opgewonden.

uffgeregt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van uffrege

ich hab uffgeregt

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs lijdende vorm van uffrege

er, sie, es hot uffgeregt

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs lijdende vorm van uffrege