• auf·ge·reg·der
  • Pennsylvania-Duitse zelfstandignaamwoordsvorm met het voorvoegsel uff-, met het voorvoegsel ge-, met medeklinkerwisseling t → d en met de woorduitgang -er

uffgeregder

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van uffgeregt

uffgeregder

  1. bepaald datief vrouwelijk enkelvoud stellende trap van uffgeregt

uffgeregder

  1. onbepaald nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van uffgeregt