• tur·bo
  • van Engels turbo, in de betekenis van ‘krachtversterker’ voor het eerst aangetroffen in 1907 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord turbo turbo's
verkleinwoord turbootje turbootjes

de turbom

  1. (motortechniek) apparaat dat ervoor zorgt dat lucht en brandstof onder druk een motor in komt, waardoor het vermogen opgevoerd wordt
     Onder het blinkende staal woont een zescilinder turbo samen met een 136 pk sterke elektromotor.[3]
  2. (motortechniek) auto met een turbomotor
     De turbo, braaf maar veilig, heeft vierwielaandrijving.[4]
  3. (figuurlijk) toevoeging die de kracht of snelheid versterkt (vaak als versterkend voorvoegsel in samenstellingen, vooral met de bijgedachte aan een rondgaande beweging)
    • De motor van het gepaarde eindrijm met daarop de turbo van het vaste rijmpaar kan de episch dichter een hoge kruissnelheid geven. [5]
  4. (figuurlijk) (effectenhandel) beleggingsvorm waarbij geleend geld wordt gebruikt om een hoger rendement te bereiken, met een hoger risico op het volledig verlies van het ingelegde geld
     Met een turbo (ook wel sprinter, speeder of booster genoemd) zet je eenvoudig een ‘hefboom’ op een beursbelegging in bijvoorbeeld aandelen, valuta’s, grondstoffen of indices. Daarmee is het rendement fors op te pompen. De belegger betaalt slechts een deel van de onderliggende waarde zelf. De rest leent hij van de bank die de turbo aanbiedt. Zo kan een kleine belegger met weinig eigen geld een hoog rendement behalen. Daar staat een andere ‘versnelling’ tegenover: verkeerde inschatting kan – met name bij een hogere hefboom – tot veel grotere verliezen leiden dan een reguliere belegging. Het bereiken van een in de turbo ‘ingebouwd’ stoplossniveau voorkomt dat de belegger meer verliest dan z’n inleg.[6]
  • Voordat in de tweede helft van de 20e eeuw betekenis [1] gangbaar werd, kwam "turbo-" in de eerste helft van die eeuw vooral voor als eerste deel van ontleende woorden, waarin het verwijst naar turbine. Deze woorden kunnen nu vaak worden opgevat als gevormd met "turbo" als zelfstandig woord. [7]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]
  1. turbo op website: Etymologiebank.nl
  2. "turbo" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  3.   Weblink bron
    Bas van Putten
    “Hybride is voor Porsche een moetje” (8 november 2018) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Bas van Putten
    “De GT3-rijder is een masochist” (7 oktober 2017) op nrc.nl  
  5. Driel, J. van
    Prikkeling der zinnen. De stilistische diversiteit van de Middelnederlandse epische poëzie. (2007) Zutphen: Walburg Pers
    ; ISBN 9057304775; p. 38; citaat op website dbnl.org; geraadpleegd 2016-09-20
  6.   Weblink bron
    Chris Koenis
    “Moeten turbo’s verboden worden, of worden ze gewoon verkeerd gebruikt?” (17 maart 2021) op nrc.nl  
  7. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  8.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • tur·bo
enkelvoud meervoud
turbo turbos

turbo

  1. (motortechniek) turbo, apparaat dat ervoor zorgt dat lucht en brandstof onder druk een motor in komt, waardoor het vermogen opgevoerd wordt


vervoeging van
turbar

turbo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van turbar