turbotaal
- tur·bo·taal
- intensiverende samenstelling van turbo zn en taal zn , in de betekenis van ‘modieus taalgebruik’ voor het eerst aangetroffen in 1987 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | turbotaal | turbotalen |
verkleinwoord | turbotaaltje | turbotaaltjes |
- (taalkunde) (schertsend) modieus, vlot klinkend taalgebruik
- ▸ Gewichtige woordenboeken mogen in dit tijdsgewricht dan weinig aantrekkingskracht hebben, voor taalvernieuwing, turbotaal, trends, hippe neologismen, is bij jongeren wel degelijk belangstelling.[3]
- Het woord turbotaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ turbotaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "turbotaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Jan Kuitenbrouwer“Van Dale swaffelt de taal kapot” (19 december 2008) op nrc.nl