• tur·bo·taal
enkelvoud meervoud
naamwoord turbotaal turbotalen
verkleinwoord turbotaaltje turbotaaltjes

de turbotaalv / m

  1. (taalkunde) (schertsend) modieus, vlot klinkend taalgebruik
     Gewichtige woordenboeken mogen in dit tijdsgewricht dan weinig aantrekkingskracht hebben, voor taalvernieuwing, turbotaal, trends, hippe neologismen, is bij jongeren wel degelijk belangstelling.[3]