tralie
- tra·lie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tralie | traliën tralies |
verkleinwoord | tralietje | tralietjes |
- v een houten of metalen spijl waarmee een opening wordt afgesloten
- De dief wist te ontsnappen door de tralies door te zagen.
- o v (natuurkunde) (optica) een plaatje met een groot aantal parallelle lijnen erop dat diffractie vertoont voor licht
2. glazen of metalen plaat
vervoeging van |
---|
traliën |
tralie
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van traliën
- Ik tralie.
- gebiedende wijs van traliën
- Tralie!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van traliën
- Tralie je?
- Het woord tralie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tralie" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tralie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tralie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be