traliën
- tra·li·en
de traliën mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord tralie
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
traliën |
traliede |
getralied |
zwak -d | volledig |
traliën
- overgankelijk traliën aanbrengen, gevangenzetten
- [...]
en aan de horizon een streep
die haar traliede, doch boeide
in een ijzersterke greep [...].[1]
- [...]
- Het woord traliën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "traliën" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Moederkind - Ave 11-3-2005
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be