• dif·frac·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘buiging van stralen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse diffraction of daarvoor van het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord diffractie diffracties
verkleinwoord - -

de diffractiev

  1. (natuurkunde) (optica) buiging van stralen (golven, ook materiegolven), bv. lichtstralen
57 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[2]