Nederlands

 
traliewerk
Uitspraak
Woordafbreking
  • tra·lie·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord traliewerk
verkleinwoord traliewerkje traliewerkjes

Zelfstandig naamwoord

het traliewerko

  1. (bouwkunde) een afdichting gemaakt van metalen staven
     Uit het dierenasiel in Enschede zijn afgelopen weekend twee straatkatten gestolen. De dieren, van wie er één ziek is, zaten in het dierenasiel in quarantaine. De daders zijn binnengekomen door het traliewerk van de quarantaineafdeling te verwijderen.[2]
     De piloot werd begin februari vorig jaar door IS-strijders in een traliewerk gevangen gezet en in brand gestoken.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Angelique Kunst
    “Straatkatten gestolen uit asiel” (01-05-2010), Tubantia
  3.   Weblink bron “'Kleine kans dat F-16-piloten in handen van IS vallen'” (12-01-2017), Tubantia