traliehek
  • tra·lie·hek
enkelvoud meervoud
naamwoord traliehek traliehekken
verkleinwoord traliehekje traliehekjes

het tralieheko

  1. hek met verticale stangen
     Onmiddellijk erachter zat - veel solider - een ijzeren traliehek, dat met een Lipsslot was afgesloten.[2]
     Maar eenrichtingsverkeer kan ook slecht uitpakken: de politieke partij Denk kreeg onlangs felle kritiek doordat ze media bij het Rotterdamse hoofdkantoor niet persoonlijk te woord wilden staan, maar slechts stilzwijgend opgerolde persberichten door een traliehek schoven.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron
    Edwin van der Aa
    “Is verrassing van Wilders nou superslim of oliedom?” (11-01-2017), Tubantia