• to·ta·li·tair
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het geheel omvattend, dictatoriaal’ voor het eerst aangetroffen in 1938 [1]
  • afgeleid van het Franse totalitaire of van totaal met het achtervoegsel -air [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen totalitair totalitairder totalitairst
verbogen totalitaire totalitairdere totalitairste
partitief totalitairs totalitairders -

totalitair

  1. (politiek) waarbij alles ondergeschikt is aan de staat, die meestal als dictatuur is ingericht, en de politiek de gehele samenleving tot in de diepste geledingen doordringt
    • Toen Franco in 1975 op 82-jarige leeftijd overleed, kwam een einde aan het laatste niet-communistische totalitair regime in Europa. [3] 
96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]