• ton·sil
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘keelamandel’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse tonsilla (amandel).
enkelvoud meervoud
naamwoord tonsil tonsillen
verkleinwoord (tonsilletje) (tonsilletjes)

de tonsilv

  1. (anatomie), (medisch) lymfatische orgaan die zich aan het begin van farynx beviendt
55 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
tonsil tonsils

tonsil

  1. (medisch) amandel, tonsil