• toe·spit·sen

toespitsen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toespitsen
spitste toe
toegespitst
zwak -t volledig
  1. ruzies en conflicten erger maken dan ze al zijn
  2. wederkerend toespitsen op: zich vooral richten op één bepaald iets
    • CNV zegt zich in de onderhandelingen eerst toe te willen spitsen op het zoveel mogelijk behouden van werkgelegenheid. Én pas daarna op een eerlijke compensatie voor het verlies van banen', aldus CNV. Bestuurder Gerard van der Molen van CNV Vakmensen wil graag op korte termijn om tafel met Siemens.[2] 
    • De Belgische professor Rik De Doncker, die doceert aan de universiteit in het Duitse Aken en al een hele tijd; pleitbezorger is van elektrisch rijden, wees er in een interview met deze krant ook al op dat de autobouwers zich veel te veel toespitsen op het vergroten van de actieradius.[3] 
    • Journaliste Myriam Francois onderzoekt hoe bedrijven in het westen zich in toenemende mate ook toespitsen op islamitische consumenten. Is er toekomst voor halal fastfood, ramadanafdelingen in de supermarkt of een burkini in kledingzaken?[4] 


97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Jadrike Boels & Rutger Borgerink 17-NOVEMBER-2017
  3. de Standaard 08/NOVEMBER/2017 door Pascal Sertyn
  4. NRC 2 juli 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be