Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·scher·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanscherpen
scherpte aan
aangescherpt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanscherpen

  1. overgankelijk scherper maken
    • Een beitel aanscherpen. 
  1. (figuurlijk) overgankelijk effectiever maken, erger maken
    • Door de vervelende opmerkingen van de leraar werd de ruzie in de klas verder aangescherpt. 
    • Door de prijzenoorlog werden de prijzen nog verder aangescherpt. 
    • De minister wil de regelgeving aanscherpen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be