• toe·maat
enkelvoud meervoud
naamwoord toemaat toematen
verkleinwoord toemaatje toemaatjes

de toemaatv / m [3]

  1. iets meer dan het strikt noodzakelijke
    • Als toemaat gooide Morrissey nog ‘Everyday is like Sunday’ in de strijd. Daarvoor liet hij zijn zwarte hemd - voor de gelegenheid met een pin in de Belgische driekleur - in de coulissen liggen. Niet dat hij zijn nieuwe, blauwe hemd lang plande aan te houden: aan het einde knoopt hij het open en gooit hij het in het joelende publiek. Is de dadbod al out? Want als je het publiek in de AB moet geloven, is Morrissey dat nog lang niet.[4] 
  2. (landbouw) nagras dat men kan oogsten in het najaar
21 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[5]