• tijd·sne·de
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdsnede tijdsneden
tijdsnedes
verkleinwoord - -

de tijdsnedev / m

  1. beeld van de toestand op een bepaald ogenblik, vooral wanneer sprake is van meerdere ontwikkelingen tegelijkertijd
    • Maar het is een tijdsnede, het is Clouzot op dat moment in de tijd. [1]
  2. (geologie) onderverdeling van een tijdvak in de geochronologie
    • Historisch zijn er voorbeelden van 5 tot 9 meter zeespiegelstijging bij minder opwarming, zoals in het Eemien (een tijdsnede), zo'n 120 duizend jaar geleden, toen het een graad warmer was dan nu. [2]
  3. (archeologie) onderverdeling van het verleden in perioden waarin op verschillende plaatsen overeenkomstige vondsten te verwachten zijn
    • De hier behandelde tijdsnede is Fischer's Jungneolithikum, penode C. [3]
  4. (geschiedenis) specifiek afgebakend onderdeel binnen een groter tijdperk met samenhangende gebeurtenissen
    • Dat is een belangwekkende tijdsnede. [4]
  • [2] etage (gesteentelagen die in een bepaalde tijdsnede zijn ontstaan)