• ar·cheo·lo·gie
  • In de betekenis van ‘oudheidkunde’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • met het voorvoegsel archeo- en met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord archeologie -
verkleinwoord - -

de archeologiev

  1. (wetenschap) studie van de niet-geschreven overblijfselen van het verleden
    • De archeologie maakt veel gebruik van uiterst zorgvuldige opgravingen. 
    • Casper Reuvens, die rechten en klassieke talen had gestudeerd, zag de in 1818 nog jonge archeologie als een vak dat „naast sterrenkunde en geologie, nieuwe bronnen van kennis” bood.[3] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


archeologie

  1. (wetenschap)(archeologie) archeologie; studie van de niet-geschreven overblijfselen van het verleden


  • IPA: /arxɛɔlɔgɪɛ/
  • ar·cheo·lo·gie
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord archeolog.

archeologie v

  1. (wetenschap)(archeologie) archeologie; studie van de niet-geschreven overblijfselen van het verleden


archeologie

  1. (wetenschap)(archeologie) archeologie; studie van de niet-geschreven overblijfselen van het verleden


archeologie

  1. (wetenschap)(archeologie) archeologie; studie van de niet-geschreven overblijfselen van het verleden