teddybeer
- ted·dy·beer
- eponiem, van Engels teddy bear, door de Amerikaanse bedenker M. Michtom in 1912 genoemd naar de toenmalige Amerikaanse president “Teddy” Roosevelt , omdat die bij het jagen had geweigerd op een berenjong te schieten, in de betekenis van ‘kinderspeelgoed’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teddybeer | teddyberen |
verkleinwoord | teddybeertje | teddybeertjes |
de teddybeer m
- (speelgoed) zachte pluizige speelgoedbeer
- Zij sliep tot haar twintigste nog altijd met een teddybeer in bed.
- Het woord teddybeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "teddybeer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ teddybeer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "teddybeer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be