teddybeer
  • ted·dy·beer
enkelvoud meervoud
naamwoord teddybeer teddyberen
verkleinwoord teddybeertje teddybeertjes

de teddybeerm

  1. (speelgoed) zachte pluizige speelgoedbeer
    • Zij sliep tot haar twintigste nog altijd met een teddybeer in bed. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]