• tech·nisch
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘op het gebied van techniek’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
  • afgeleid van techniek met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen technisch technischer
verbogen technische technischere
partitief technisch technischers -

technisch [3]

  1. op techniek betrekking hebbend
    • Dit vereist een goede technische oplossing. 
     Je moest je ook levensvormen kunnen voorstellen die op aardse mensen leken, soms in het stadium van het stenen tijdperk, soms duizenden jaren voor op ons in de technische ontwikkeling.[4]
  2. op industriële schaal vervaardigd
    • Dat is technische alcohol die nog gezuiverd moet worden om geschikt te zijn voor analytische doeleinden. 
  3. op de directe uitvoeringsprakijk betrekking hebbend
     Rutte wil het verder uitzoeken, maar wees er wel op dat de uitvoering van zo'n toeslag technisch ingewikkeld is en dat hij wil weten hoe de maatregel betaald moet worden.[5]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]