bouwtechnisch
- bouw·tech·nisch
- samenstelling van bouw zn en technisch bn
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bouwtechnisch | bouwtechnischer | |
verbogen | bouwtechnische | bouwtechnischere | |
partitief | bouwtechnisch | bouwtechnischers | - |
bouwtechnisch
- (bouwkunde) de bouwkunde betreffende
- ▸ De crisis heeft flink huisgehouden in architectenland. In 2008 waren er nog ruim 14.500, nu zijn er nog maar 6500 architecten, bouwtechnisch tekenaars, en bestekschrijvers. Ook de omzetten zijn dramatisch gedaald.[1]
- ▸ Bouwtechnisch onderzoek heeft uitgewezen dat de vooroorlogse huizen stabiel en veilig zijn. Morgen worden in de woningen trillingsmeters geplaatst.[2]
- ▸ De teamleden hebben bouwtechnisch inzicht en beschikken over speciale zoekapparatuur om slachtoffers op te sporen. Ook hebben ze gereedschap en materieel bij zich om de bouwconstructie te stabiliseren.[3]
- Het woord bouwtechnisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Minimumtarief voor zzp-architecten” (20-07-2015), NOS
- ↑ Weblink bron “Bewoners trillende huizen Rotterdam weer naar huis” (24-11-2016), NOS
- ↑ Weblink bron “Dat niemand omkwam bij de gasexplosie in Den Haag 'is een wonder'” (28-01-2019), NOS