technika v

  1. techniek; technische hulpmiddelen


technika v

  1. techniek; de manier waarop dingen zijn verricht


  • tech·ni·ka

technika v

  1. techniek; verzamelijk van technische wetenschappen
    «Studenti techniky mají široké uplatnění.»
    Techniekstudenten hebben een brede inzetbaarheid.
  2. techniek; de manier waarop dingen zijn verricht
    «Operace kolena se provádí pomocí nejnovějších technik
    Een knieoperatie wordt uitgevoerd met behulp van de nieuwste technieken.
  3. techniek; technische hulpmiddelen
    «Náš hasičský sbor má k dispozici tu nejmodernější techniku
    Ons brandweerkorps heeft de modernste techniek ter beschikking.
  1. technologie v, postup monbezield, přístup monbezield
  2. vybavení o

technika

  1. genitief enkelvoud van technik
  2. accusatief enkelvoud van technik
    «Hned za Vámi pošleme servisního technika
    Wij sturen meteen een servicetechnicus naar u toe.