tapijtschelp
- ta·pijt·schelp
- samenstelling van tapijt en schelp
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tapijtschelp | tapijtschelpen |
verkleinwoord | tapijtschelpje | tapijtschelpjes |
- (tweekleppigen) weekdier met een vrij dikschalige, wat rechthoekige schelp dat in de Waddenzee en voor de Belgische kust leeft, Venerupis corrugata
- De top van de tapijtschelp ligt ver naast het midden en de buitenkant van de schelp heeft een duidelijke traliewerkstructuur.
- Filipijnse tapijtschelp, geruite tapijtschelp, gevlamde tapijtschelp, gouden tapijtschelp, grijze tapijtschelp
- Indien tapijtschelp wordt beschouwd als individu van de familie of andere groep tapijtschelpen zie dan Hyponiemen tapijtschelpen
1. weekdier met een vrij dikschalige, wat rechthoekige schelp...
- Het woord 'tapijtschelp' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.