tabernakel
- Geluid: tabernakel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈtabərˌnakəl / (4 lettergrepen)
- ta·ber·na·kel
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kastje op altaar met hosties, tent van de ark des verbonds’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tabernakel | tabernakelen tabernakels |
verkleinwoord | tabernakeltje | tabernakeltjes |
- (bouwkunde) (religie) kast of kluis in een kerk waar de geconsacreerde hosties worden bewaard
- (religie) tent van de ark des verbonds
1.
vervoeging van |
---|
tabernakelen |
tabernakel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tabernakelen
- Ik tabernakel.
- gebiedende wijs van tabernakelen
- Tabernakel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tabernakelen
- Tabernakel je?
- Het woord tabernakel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tabernakel" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tabernakel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be