• taal·ge·voel
enkelvoud meervoud
naamwoord taalgevoel -
verkleinwoord - -

het taalgevoelo

  1. het vermogen om het juiste gebruik van een taal aan te voelen
    • Hij kon zich niet meer herinneren wat voor regel hiervoor was, maar zijn taalgevoel zei hem dat het "de groene auto" moest zijn. 
    • Tekstdichter Lennaert Nijgh (1945-2002) toont op het legendarische album Voor De Overlevenden van Boudewijn de Groot (1944) in Testament zijn grote verbeeldingskracht, levenswijsheid en poëtisch taalgevoel. In glasheldere zinnen vertelt hij zijn verhaal, waarin een enkel archaïsch woord - gaarne, placht - een subtiel ornament vormt. [1] 
  1. Spits, Frits
    De Standaards van Spits [2015] ISBN 978-90-245-6871-0 pagina 50