• stuit
  • In de betekenis van ‘achterste’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1] [2] [3] [4] [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord stuit stuiten
verkleinwoord stuitje stuitjes
vervoeging van
stuiten

stuit

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van stuiten
  2. gebiedende wijs van stuiten
98 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[6]