Nederlands

 
(onvolkomen) stuitligging
Uitspraak
Woordafbreking
  • stuit·lig·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stuitligging stuitliggingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stuitligging v [1]

  1. (medisch) een liggingsafwijking bij een zwangerschap waarbij de foetus met de stuit naar beneden ligt
    • De vroedvrouw vertelde donderdag nogmaals waarom zij de vier vrouwen om wie het in deze zaak draaide, thuis begeleidde bij hun bevalling, ondanks het verhoogde risico. Het ging om tweelingen of stuitliggingen, bevallingen die normaal gesproken in het ziekenhuis moeten gebeuren. Maar deze vrouwen hadden een conflict met het ziekenhuis, of geen vertrouwen in de gynaecoloog.[2] 
    • Bovendien lag haar zoontje eerst in stuitligging, maar bleek deze te zijn gedraaid na een pijnlijke behandeling die Kim onderging in het Thanksgiving-weekend.[3] 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 4 januari 2016
  3. de Telegraaf 5 december 2015
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be