• stra·te·gisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen strategisch strategischer -
verbogen strategische strategischere -
partitief strategisch strategischers -

strategisch

  1. als van een krijgsheer
    • Zijn strategisch oog zag meteen waar de verdediging kwetsbaar was. 
  2. (militair) betrekking hebbend op een plan voor de eindoverwinning (in contrast met het winnen van een afzonderlijke veldslag of een ander onderdeel van de strijd)
    • Hun nederlaag was een strategisch succes door de grote verliezen die ze de vijand toebrachten. 
  3. (militair) belangrijk voor een eindoverwinning
    • Zij wilden dit strategisch gelegen fort tot elke prijs verdedigen. 
  4. (figuurlijk) betrekking hebbend op het bereiken van een hoofddoelstelling
    • De hogere prijs geeft nu extra winst, maar als het concurrentie uitlokt is het een strategische vergissing. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]


strategisch

  1. strategisch