• stov·ka
  • Afgeleid van het telwoord sto met het achtervoegsel -ka

stovka v

  1. het getal honderd
    «Jel dvě zastávky stovkou
    Hij reed twee stops met lijn 100.
  2. honderdje; bankbiljet met de waarde honderd
    «Zaplatil stovkou
    Hij betaalde met een honderdje.
  3. honderdtal
  4. (verkeer)(spreektaal) honderd; snelheid van 100 km/h
    «Mimo obec jel stovkou
    Hij reed honderd buiten de bebouwde kom.
  5. (sport)(spreektaal) honderd meter; afstand van 100 m in het zwemmen of hardlopen
    «Běžím stovku
    Ik ren de 100 meter.
  1. stokoruna v, (spreektaal) kilo o
  1. číslice v
  • platit stovkou – met een honderdje betalen
  • stokvy žáků – honderden leerlingen
  • římská stovka – Romeinse honderd
telwoord
hoofdtelwoord sto
rangtelwoord stý
telbijwoord stokrát
zelfstandig naamwoord stovka